De boeken Hosea, Joël, Amos, Obadja, Jona, Micha, Nahum, Habakuk, Sefanja, Haggaï, Zacharia en Maleachi worden in de bijbel de ‘kleine profeten’ genoemd. Het was het geschrift Jezus Sirach dat in het jaar 190 voor onze jaartelling voor het eerst van de twaalf profeten gewag heeft gemaakt.
Hun optreden wordt gesitueerd in de periode na het uiteenvallen van het koninkrijk van David en Salomo. De profetieën omspannen de tijd van voor, tijdens en na de ballingschap. Toch gaat het hier niet over geschiedschrijving in de hedendaagse zin van het woord.
Alhoewel ze onder zeer wisselende omstandigheden profeteerden brengt ieder van hen op zijn manier dezelfde boodschap als zijn collega’s. Zij treden op als Gods woordvoerder. En dat woord wordt in geloof gesproken. Het wekt ook tot geloof en vertrouwen. Zo schept het toekomst. ‘Moge hun beenderen opbloeien vanuit hun graf. Want zij hebben Jakob gezond gemaakt en door gelovig vertrouwen gered!’ (Sirarch 49,10)