Huisliturgie in Corona-tijden – zondag 29/3/2020

Nav de corona-maatregelen kan de gemeenschap tijdelijk niet meer samen komen in de vertrouwde Minnewaterkapel. Er werd beslist om over te stappen naar een huisliturgie. Elke abonnee op de nieuwsbrief krijgt de link doorgestuurd met de teksten en de muziek voor de volgende viering.

Op zondag om 10u30 of op een ander moment dat je past kan wie wil van thuis uit met deze insteek aan de slag, in de wetenschap dat de rest van de gemeenschap met haar of hem verbonden is.

Praktisch:

  • Een kleine waarschuwing vooraf: zet je volumeknop in het begin niet te luid om niet verrast te worden!
  • Hoe gebruik ik dit?
    • je kunt op de tablet of de PC scrollen door de tekst die hieronder staat. De muziek staat op de juiste plaats waar je hem nodig hebt.
    • Als je het makkelijker vindt om de tekst af te printen, die kun je in makkelijk af te drukken vorm vinden onder deze link (8 bladzijden). Er staat aangegeven waar welke muziek wordt gebruikt (zie hieronder).



TOONZETTING

Onstilbare tonen, zwijgende woorden, mogen hier klinken.
De mond die ze zingt, het hart dat ontvangt, zij gezegend

Zoals een landschap meer ruimte is dan te zien is
En zoenen meer zijn dan de perfecte vorm van de lippen,

Zo roepen wij uit wirwar tevoorschijn een weg
Een lichtgestalte uit dromen en schaduw van dood.

Zo wordt van aarde tot hemel Gij
Onze enige ware.

H. Oosterhuis Liedboek p. 510

OPENINGSGEBED – Voor dag en dauw

Gij die uw naam
Hebt uitgeroepen in ons gezicht

Ga mee in ons midden
’s nachts in een vuurzuil
Om ons te verlichten

Overdag in een kolom van wolken
Om ons op weg te leiden.

Houd ons gaande
Tot waar het land is

Waar Gij zijt
Alles in allen
Liefde sterk als de dood.

H. Oosterhuis, “Levende die mij ziet”, p. 16

UIT PSALM 27

Dit ene heb ik jou gevraagd:
Dat ik mag zijn met jou.
Als jij m’n licht bent
Vrees ik niemand,
Als jij m’n rots bent,
Sta ik sterk.

Dit ene heb ik jou gevraagd:
Dat ik mag zijn van jou.
Als jij mijn plaats bent
Woon ik veilig,
Bij jou in huis
Ben ik goed af.

H. Oosterhuis, 150 Psalmen vrij

LEZINGEN VAN DE 5e ZONDAG VAN DE VEERTIGDAGENTIJD

Verbonden met alle Christenen wereldwijd…

Ezechiël 37, 12-14: “Zo spreekt de Heer: Ik ga uw graven openen…”

Profeteer daarom en zeg tegen hen: Dit zegt Jahwe de Heer: Ik ga uw graven openen; Ik wek u in groten getale daaruit op en voer u terug naar Israëls grond.  En als Ik uw graven open en u in groten getale daaruit opwek, dan zult ge erkennen dat Ik Jahwe ben.  Ik schenk u mijn geest, zodat ge weer leeft, en laat u op uw eigen grond gaan wonen. Dan zult ge erkennen dat Ik, Jahwe, doe wat Ik zeg, luidt de godsspraak van Jahwe.’ 


Psalm 130 – “Uit de diepte roep ik Jou…”

Een bedevaartslied van Salamo. Uit afgronden roep ik U, Heer;  hoor mij, Heer, ik blijf vragen. O, mocht uw oor het verstaan hoe ik schrei om erbarmen.  

Onthield Gij de schulden, o God, wie hield stand in uw oordeel?  Doch vergeving is er bij U, want zo wilt Gij gevreesd zijn.  

Ik wacht de Heer, ik wacht Hem, ik hoop op zijn belofte:  stil verbeid ik de Heer, meer dan wachters de morgen, zij die wachten de morgen.

Dat Israël wachte de Heer; want bij de Heer is genade, kwijtschelding bij Hem menigvuldig.  Hij is het die Israël kwijtscheldt al wat het aan schuld heeft.


Johannes 11, 1-44: “In die tijd was iemand ziek, een zekere Lazarus…”

Er was iemand ziek, een zekere Lazarus uit Betanië, het dorp van Maria en haar zuster Marta.  Maria was de vrouw die de Heer met geurige olie had gezalfd en zijn voeten met haar haren had afgedroogd. De zieke Lazarus was haar broer.  

De zusters stuurden Hem nu de boodschap: “Heer, hij die Gij liefhebt, is ziek.”  Toen Jezus dit hoorde, zei Hij: “Deze ziekte voert niet tot de dood, maar is om Gods glorie, opdat de Zoon Gods er door verheerlijkt moge worden.”  

Jezus hield veel van Marta, haar zuster en Lazarus.  Toen Hij dan ook hoorde dat hij ziek was, bleef Hij weliswaar nog twee dagen ter plaatse,  maar daarna zei Hij tot zijn leerlingen: “Laat ons weer naar Judea gaan.”  De leerlingen zeiden: “Rabbi, nog pas probeerden de Joden U te stenigen en gaat Gij er nu weer heen?”  Jezus antwoordde: “Heeft de dag geen twaalf uren? Overdag kan iemand gaan zonder zich te stoten, omdat hij het licht van deze wereld ziet.  Maar gaat iemand ‘s nachts dan stoot hij zich, omdat het licht niet in hem is.”  Zo sprak Hij.

En Hij voegde er aan toe: “Onze vriend Lazarus is ingeslapen, maar Ik ga er heen om hem te wekken.”  Zijn leerlingen merkten op: “Heer, als hij slaapt, zal hij beter worden.”  Jezus had echter van zijn dood gesproken, terwijl zij meenden dat Hij over de rust van de slaap sprak.  Daarom zei Jezus hun toen ronduit: “Lazarus is gestorven,  en omwille van u verheug ik Mij dat Ik er niet was, opdat gij moogt geloven. Maar laat ons naar hem toegaan.”  Toen zei Tomas, bijgenaamd Didymus, tot zijn medeleerlingen: “Laten ook wij gaan om met Hem te sterven.”

Bij zijn aankomst bevond Jezus dat hij al vier dagen in het graf lag.  Betanië nu was dichtbij Jeruzalem, op een afstand van ongeveer vijftien stadiën.  Vele Joden waren dan ook naar Marta en Maria gekomen om hen te troosten over het verlies van hun broer.  Zodra Marta hoorde dat Jezus op komst was, ging zij Hem tegemoet; Maria echter bleef thuis.  Marta zei tot Jezus: “Heer, als Gij hier was geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn.  Maar zelfs nu weet ik, dat wat Gij ook aan God vraagt, God het U zal geven.”  

Jezus zei tot haar: “Uw broer zal verrijzen.”  Marta antwoordde: “Ik weet dat hij zal verrijzen bij de verrijzenis op de laatste dag.”  Jezus zei haar: “Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven,  en ieder die leeft in geloof aan Mij, zal in eeuwigheid niet sterven. Gelooft gij dit?”  Zij zei tot Hem: “Ja, Heer ik geloof vast dat Gij de Messias zijt, de Zoon Gods, die in de wereld komt.”

Na deze woorden ging zij haar zuster Maria roepen en zei zachtjes: “De Meester is er en vraagt naar je.”  Zodra zij dit hoorde, stond zij vlug op en ging naar Hem toe.  Jezus was nog niet in het dorp aangekomen, maar bevond zich nog op de plaats waar Marta Hem ontmoet had.  Toen de Joden die met Maria in huis waren om haar te troosten, haar plotseling zagen opstaan en weggaan, volgden zij haar in de mening dat zij naar het graf ging om daar te wenen.  Toen Maria op de plaats kwam waar Jezus zich bevond, viel zij Hem te voet zodra zij Hem zag en zei: “Heer, als Gij hier was geweest zou mijn broer niet gestorven zijn.”  

Toen Jezus haar zag wenen, en eveneens de Joden die met haar waren meegekomen, doorliep Hem een huivering en diep ontroerd  sprak Hij: “Waar hebt gij hem neergelegd?” Zij zeiden Hem: “Kom en zie, Heer.”  Jezus begon te wenen,  zodat de Joden zeiden: “Zie eens hoe Hij van hem hield.”  Maar sommigen onder hen zeiden: “Kon Hij, die de ogen van een blinde opende, ook niet maken dat deze niet stierf?”  

Bij het graf gekomen overviel Jezus opnieuw een huivering. Het was een rotsgraf en er lag een steen voor.  Jezus zei: “Neemt de steen weg.” Marta, de zuster van de gestorvene, zei Hem: “Hij riekt al, want het is al de vierde dag.”  Jezus gaf haar ten antwoord: “Zei Ik u niet, dat gij Gods heerlijkheid zult zien als gij gelooft?”  

Toen namen zij de steen weg. Jezus sloeg de ogen ten hemel en sprak: “Vader, Ik dank U dat Gij Mij verhoord hebt.  Ik wist wel, dat Gij Mij altijd verhoort, maar omwille van het volk rondom Mij heb Ik dit gezegd, opdat zij mogen geloven, dat Gij Mij gezonden hebt.”  

Na deze woorden riep Hij met luider stem: “Lazarus, kom naar buiten!”  De gestorvene kwam naar buiten, voeten en handen met zwachtels omwonden en met een zweetdoek om zijn gezicht. Jezus beval hun: “Maakt hem los en laat hem gaan.”

VOORBEDEN

Gezegend om uw woord
Dat in deze wereld is,
In mensen die het bewaren en doen,
Goed tegen kwaad,
Liefde die standhoudt
Vuur dat niet uitdooft.

Gezegend Gij
Om het woord “Vrede”
Dat nog bestaat
In onze taal, In onze ziel
In deze wereld van overal oorlog.
Gezegend om uw stad van vrede,
Ons toegezegd
Waar dood niet meer zal zijn.

Gezegend Gij
Om de kennis en de volharding
Waarmee gevochten wordt tegen de dood
In ziekenhuizen,
Op onbekende plaatsen,
Door mensen die niemand kent dan Gij alleen.
Gezegend Gij om de liefde
Waarmee stervenden en ongeneeslijk zieken
Worden omringd.
Gezegend Gij om al het goede dat gedaan wordt.

Eeuwige die mij aanspreekt
Levende die mij ziet.

H. Oosterhuis, Levende die mij ziet, p. 80

ONZE VADER

Onze Vader verborgen, 
Uw Naam worde zichtbaar in ons.
uw koninkrijk kome op aarde,
uw wil geschiede,
een wereld met bomen tot in de hemel,
waar water, schoonheid en brood,
gerechtigheid is en genade.

Waar vrede niet hoeft bevochten,
waar troost en vergeving is
en mensen spreken als mensen,
waar kinderen helder en jong zijn,
dieren niet worden gepijnigd,
nooit één mens meer gemarteld,
niet één mens meer geknecht.

Doof de hel in ons hoofd,
leg uw woord op ons hart,
breek het ijzer met handen,
breek de macht van het kwaad.

Van U is de toekomst kome wat komt…

SLOTGEBED – AAN DE TOEKOMST

Ooit, in schaduw van rozen
Langs snelvlietend water
Zullen wij wandelen,
Vreemdelingen, bekenden,
Zingen, liefkozen, lachen
In alle talen.
Dat zal een droom zijn.

Daar, aan wijd open vensters,
In menigte stemmen
Zullen wij wonen, honderd
worden en sterven.
Zoals graankorrels sterven:
Niets zal verloren
Niemand voor niets zijn.

Hart vermoed het, verstand wikt
En weegt het, God geven het.
Of zeg niet God, zeg bron
Van vrijheid, genade.
Noem hem komende, liefde,
Eerste en laatste,
Alles in allen.

H. Oosterhuis, Levende die mij ziet, p. 145

LIED TOT GELUK-WENSING

Wonen overal nergens thuis.
Aarde mijn aarde mijn moeders huis.
Vallende sterren, de schim van de maan.
Mensen die opstaan en leven gaan.
Mensen veel geluk.

Wonen overal even thuis.
Handel en wandel en huis na huis.
Loven en bieden op waarheid en waan.
Wagen en winnen en verder gaan.
Mensen veel geluk.

Wonen overal bijna thuis.
Aarde mijn hem mijn vaders huis.
Stijgende sterren de lach van de maan.
Mensen die dromend een stem verstaan.
Mensen veel geluk

Het ga je goed… en tot volgende week!